26
mrt

Institutionele hufterigheid

“De overheid draagt zelf bij aan de hufterigheid in de samenleving”, zo stelde Ombudsman Brenninkmeijer vorige week. “Een overdreven verhaal”, viel daarop vanuit diezelfde overheid te horen. Daarmee mist zij een kans om de discussie over de hufterigheid een stap vooruit te brengen. Want wie niet bereid is de balk in zijn eigen ogen te aanschouwen, verliest het gezag om ook over andermans splinter te beginnen. Maar mist vooral de essentie van het probleem.

De overheid draagt zelf bij aan de verharding van de samenleving, zo waarschuwde ombudsman Brenninkmeijer vorige week bij de presentatie van zijn jaarverslag. In toenemende mate constateert hij immers een harde, onpersoonlijke, op wantrouwen gestoelde behandeling van de burger. Die valt mede te verklaren uit de steeds onpersoonlijker, marktgerichter manier waarop de overheid te werk gaat. New Public Management brengt kennelijk ook New Public Manners. Waarmee die overheid onbedoeld zelf bijdraagt aan de afbreuk van maatschappelijk vertrouwen.

Brenninkmeijer is zeker niet de eerste die dit zegt. Twee weken ervoor publiceerde Jos van der Lans zijn nieuwste boek: Ontregelen: de herovering van de werkvloer, met daarin precies dezelfde boodschap: overheid, let op uw saeck, want u werkt vooral op basis van geformaliseerd wantrouwen. En daarmee verergert u slechts de kwaal. Eerder wezen bijvoorbeeld al (oud-senator) Wolfson en (beleidsonderzoeker) van Dijk op het belang van een respectvolle wederkerigheid in de relatie tussen overheid en burger. Zij lieten zien dat die wederkerigheid in toenemende mate onder druk staat.

Tot nu toe lijkt die boodschap echter niet door te komen. “Een zwart-wit-verhaal”, zo liet Balkenende in antwoord op Brenninkmeijers boodschap dan ook weten. En minister Donner gaf in de Herzberglezing 2007 al aan dat het eens uit moest zijn met het azijnpissen tegen de overheid. Want dat zou het vertrouwen in die overheid alleen maar ondermijnen.

Maar met die houding wordt een kans gemist. Zeker tegen de achtergrond van het Nieuwe Paternalisme dat zich van onze overheid lijkt meester te maken. In toenemende is er immers sprake van een overheid ‘met opgeheven vingertje’. Van een overheid die pleit voor een ‘beschavingsoffensief’, responsabilisering van de samenleving, ‘actief burgerschap’, aanpak van publieke hufterigheid en herstel van maatschappelijk vertrouwen. Daarin ligt vaak impliciet de suggestie besloten dat het met de beschaving, het vertrouwen, de verantwoordelijkheid van die overheid wel goed zit. Dat nu toont een gevaarlijk gebrek aan zelfreflectie.

Want wie niet ziet dat publieke hufterigheid zijn tegenhanger heeft in institutionele hufterigheid, wie niet ziet dat een roep om responsabilisering (van de burger) slechts zin heeft als ook responsiviteit (van instituties) in de discussie wordt betrokken, wie niet ziet dat je niet kunt praten over herstel van onderling vertrouwen, zonder te onderkennen dat veel overheidssturing en –controle inmiddels op louter wantrouwen is gebaseerd, ziet maar de helft van het probleem. Dus ook maar de helft van de oplossing. En is gedoemd een roepende in de woestijn te blijven, die uiteindelijk slechts meewarig zal worden aangekeken.

De vraag is nu wanneer die boodschap doorkomt. Het heeft mij altijd verbaasd hoezeer grote organisaties kennelijk werken als een mental prison, van waaruit het lastig is een reëel beeld van de werkelijkheid buiten die organisatie te vormen. De logica van het eigen systeem vertroebelt het zicht op de logica van de buitenwereld. Is het niet veelzeggend dat minister Guusje ter Horst pas zag dat de maatschappelijke verruwing ook de overheid is doorgedrongen, op het moment dat die verruwing door haar ‘eigen’ ambtenaren tegen haarzelf werd aangewend?

Kijk ook eens naar de manier waarop wordt omgegaan met het unicum in de recente veiligheidshistorie: de gestage afname van de criminaliteit. Bestuurders en beleidsmakers verdringen zich om deze afname op hun conto te schrijven. En sporen tegelijk burgers en bedrijven aan éindelijk eens hun verantwoordelijkheid te nemen. Maar wetenschappelijk gezien begint het idee steeds meer post te vatten dat de daling vooral aan juist die burgers en bedrijven zelf te danken is. Door de preventieve maatregelen die zij al jaren lang op eigen gelegenheid nemen. Hoezo moeten burgers actief worden? Dat zijn ze allang! Alleen is dat voor de overheid kennelijk lastig om in te zien.

Iets minder zelfgenoegzaamheid, iets meer zelfreflectie, iets minder self-centerdheid zou dus goeddoen. Net als iets minder lange tenen. Want de institutionele hufterigheid die Brenninkmeijer constateert geldt zeker niet alleen de overheid. Hij doet zich net zo goed voor in organisaties van semi-overheidsorganisaties, hoger onderwijs of de nieuwe privaten. Wie de laatste tijd wel eens zaken heeft gedaan met KPN weet wat ik bedoel.

De discussie rond publieke hufterigheid is gebaat met twee zaken: connessione (het vermogen om het geheel – en de onderlinge verbanden – te kunnen zien) en moreel leiderschap. Het eerste is nodig om de juiste interventiestrategie te kunnen kiezen, het tweede om het debat daarover aan te kunnen zwengelen. Op beide aspecten maakt de overheid nu geen sterke indruk.

Hufterigheid is een uitvloeisel van de huidige inrichting en waarden van onze samenleving als geheel, een bijproduct van het systeem in al zijn facetten. En komt daarmee helaas ook in alle uithoeken van dat systeem tot uiting. Oók bij de overheid. Wie het eigen aandeel daarin niet wil zien, zal een adequate oplossing nooit vinden. En mist vooral het gezag om daarin voorop te gaan.