31
dec

Over nieuwe (on)veiligheid en de Stupidity Paradox…

Het is nog maar kortgeleden dat je op ons voor de veiligheid meest belangrijke departement – het Ministerie van Veiligheid en Justitie – vooral jubelverhalen hoorde over de staat van criminaliteit en veiligheid in Nederland. De criminaliteit daalde immers al jaren gestaag en zojuist was eindelijk de Nationale Politie tot stand gebracht: die zou de nog resterende criminaliteit ongetwijfeld een volgende slag toebrengen. Kortom: op het gebied van criminaliteit en veiligheid hadden we voorlopig weinig te vrezen. In de aanloop naar de verkiezingen van 2016 droeg ook minister-president Rutte die boodschap nog eens uit: ‘Nederland wordt steeds veiliger!’

Wie louter keek naar de criminaliteitscijfers kon ook gemakkelijk tot die conclusie komen. Die lieten immers – vanaf pakweg de eeuwwisseling – een ongekende daling zien van de criminaliteit, een ontwikkeling die bestuurders en beleidsmakers vanzelfsprekend met graagte omarmden als de vrucht van hun nimmer aflatende inspanningen. Dat de crime drop zich overal in de ontwikkelde wereld voordeed, ongeacht het gevoerde beleid, werd daarbij maar even buiten beschouwing gelaten. Net als dat we maar liever niet keken naar early warning signals die leken te zeggen dat de criminaliteit niet alleen daalde, maar ook veranderde. Dat bleek immers toch helemaal niet uit de cijfers? Nee, inderdaad. Maar onze traditionele registraties en meetinstrumenten meten alleen wat we al kennen, niet wat we nog niet kennen. Met als grote valkuil: wat niet meet, wat niet deert….

Inmiddels valt er echter niet meer aan te ontkomen: er is niet alleen sprake van een crime drop, maar ook van een crime change. Cyber crime kwam op, terrorisme beleeft een nare revival en sleepte ook nog eens maatschappelijke spanningen mee in zijn kielzog. Ondermijning dringt zich steeds meer op als urgent probleem, mogelijk doordat die criminaliteit zelf is veranderd, mogelijk ook omdat onze perceptie daarvan is verschoven. In relatief korte tijd worden we zo geconfronteerd met uiteenlopende nieuwe bedreigingen, die elk ook nog eens om heel uiteenlopende antwoorden vragen. Antwoorden, die we echter nog nauwelijks hebben….

Daarmee houden de veranderingen in het veiligheidslandschap echter nog niet op. In tegenstelling tot het volksgeloof is ook de angst voor criminaliteit onder de bevolking sterk afgenomen, net als de door het publiek ervaren urgentie van criminaliteit als maatschappelijk probleem. Een fear drop dus. Maar helaas is ook sprake van een fear change. Want zorgen over ándere ontwikkelingen namen toe. Zorgen over terrorisme bijvoorbeeld of over de (veiligheid)risico’s die instroom van vluchtelingen in de ogen van veel burgers met zich meebrengt. Wie dieper kijkt, ziet daaronder nog een bonte mêlee van andere zorgen en ongenoegens. Over gebrekkige integratie van minderheden en een toenemende tweedeling. Over een terugtrekkende overheid en de afbraak van de verzorgingsstaat. Over een dreigend verlies van culturele identiteit. Over verschuivende geopolitieke verhoudingen. Met daarbij een breed levend gevoel dat we ‘alleen nog maar zullen verliezen’. Het narratief van neergang, zoals Elchardus zo mooi verwoordde. Dat bij elkaar vormt een gevaarlijke, gelaagde ‘takkenbos’ van in elkaar grijpende en resonerende zorgen en ongenoegens, die onder de juiste voorwaarden kan ontbranden. Met alle gevolgen voor de maatschappelijke orde en veiligheid van dien.

Maar daar staan we dan, met een veiligheidscomplex dat de afgelopen jaren, met de wind van de Crime Drop in de rug, vooral is toegesneden op de (on)veiligheid van toen, niet op de onveiligheid van nu. Met een monomane focus op ‘boeven vangen’, terwijl de veiligheid van nu ook vraagt om aandacht voor de manier waarop we samenleven. Met veel zicht op de ‘echte’ wereld, maar nog weinig benul van de ‘virtuele’ wereld. Met een groot, centraal en verticaal aangestuurd politieapparaat, terwijl de nieuwe veiligheidsvraagstukken juist horizontaliteit en flexibiliteit vragen. En met een leiderschap dat groot is geworden met een reductionistische, lineaire manier van denken, terwijl nu juist het kunnen hanteren van complexiteit en systems thinking nodig is.

Het veiligheidscomplex heeft daarmee een inhoudelijke uitdaging (‘welke antwoorden zijn nodig op de nieuwe veiligheidsvraagstukken’), maar wordt boven alles geconfronteerd met een veranderkundig vraagstuk: hoe ervoor te zorgen dat (de mensen en de organisaties in) het veiligheidscomplex in staat zijn adequaat op veranderende veiligheidsvraagstukken te reageren? Dat het daarvoor nodig is adaptiviteit en innoverend vermogen als het ware ‘in te bouwen’ is natuurlijk al veel vaker beleden. Maar dat blijkt tot nu toe lastig. Hoe komen we nu dan toch van woorden naar daden? Interessant is wat Alvesson (2012) daarover stelt. Organisaties weten meestal heel goed dat het voor succes op de langere termijn belangrijk is te investeren in slimme mensen en in de ontwikkeling van nieuwe, creatieve werkwijzen, zo stelt hij in zijn Stupidity Paradox.  Maar op de korte termijn domineren meestal heel andere belangen. Zoals ‘rust in de tent, don’t rock the boat, en ‘gij zult het beleid, uw baas en zeker de minister niet in twijfel trekken’. En helaas is het meestal het kortetermijnbelang dat aan het langste eind trekt. Waardoor de ambitie tot innoveren wel wordt gevoeld, maar niet gerealiseerd. En de mensen die die innovaties kunnen realiseren zich ofwel functioneel dom houden, ofwel vertrekken. Het is dus nu aan ons om te kiezen: overwinnen wij de Stupidity Paradox, of overwint de stupidity ons?

 

(Deze column werd geschreven als bijdrage aan de bundel Na Vandaag. De toekomst van een veilige samenleving (2017))