29
jan

Wie doet het licht aan?

Laatst is op een ongemerkt ogenblik een dier ons huis binnengekomen. Het was donker, dus we konden niet zo gauw zien wat het was. Mijn inwonende neef W. denkt dat het een tijger is. Een valse, en nog zwanger ook. Als we het beest er niet heel snel uitzetten, worden we verscheurd door een hongerige meute, zo zegt hij. Hij krijgt een deel van de familie mee, zij worden steeds zenuwachtiger. Wat andere familieleden denken dat het gewoon het katje van de buren is. Die zijn laatst met de noorderzon vertrokken, dus het beestje heeft geen thuis meer.

Een tante uit Barneveld vindt dat wat naïef: een tijger zal het niet wezen, maar een katje is het ook niet. Is het niet die lynx die laatst nog op de Veluwe was gezien? Minder gevaarlijk, maar toch niet zonder problemen om in huis te hebben. Neef M., die journalistiek studeert, heeft een klein lampje tevoorschijn getoverd. Daarmee flitst hij de hele tijd door de ruimte. Vooral om te kijken of hij wat engs ziet. Opeens krijgt een van de kinderen een haal over de hand. Ai. Het debat in de familie wordt nog heftiger dan het was. Zie je wel, zegt neef W., ’t beest gaat ons verscheuren. Er ontstaat een steeds gespannener sfeer in huis, vooral omdat we vinden dat die ánderen het verkeerd hebben. De heer des huizes blijft daarbij opvallend stil, terwijl wijze woorden van hem de spanning wellicht wat zou kunnen breken.

Tijger, katje, lynx? Het lijkt me zelf vooral een klassiek geval van de olifant in de kamer. En ik herinner de parabel van de zeven blinde mannen en de olifant, door Gabry Vanderveen ooit treffend gebruikt in haar proefschrift over veiligheidsgevoel (Interpreting Fear, Crime, Risk and Unsafety, 2006). “Hoe ziet een olifant eruit?”, vragen de blinde mannen zich af, terwijl ze pal naast het beest staan. Ze beginnen te tasten. “Een olifant is een soort pilaar”, zegt de man die de poot van de olifant vastheeft. “Nee hoor, een brandslang”, zegt de man die de slurf bevoelt. “Je bent gek!”, zegt een volgende, “een olifant is een touw”. Niet zo vreemd, want hij heeft de staart vast. Zo gaat het nog even door. Alle zeven hebben een ander beeld van wat een olifant is. Er ontstaat laaiende ruzie: wat hebben die anderen immers voor idiote beelden?

Met ‘ons’ beest in de kamer gaat het niet anders. De spanning loopt op. Steeds uitgesprokener, steeds heftiger beginnen aanwezigen aandacht voor hún manier van kijken te vragen. Ik moet er niet aan denken wat er gebeurt als er nu nóg iemand een haal krijgt. Maar wat te doen? Ik denk allereerst: stoppen met gissen en speculeren. Weloverwogen een licht aandoen waarmee we het héle beest kunnen zien. Maar dat is niet genoeg. Als we geen heldere, geloofwaardige visie hebben op wat we gaan doen met wat we zien, dan breekt alsnog de pleuris uit. Anders gezegd: onderzoek, openheid gecombineerd met leiderschap: dat is wat we nu nodig hebben. Onderzoekers, beleidsmakers en bestuurders kunnen elk daaraan bijdragen. En het wordt hoog tijd dat we die handschoen oppakken.

Mijn onderzoeksgroep inventariseerde net de uiteenlopende zorgen die rond migranten in de samenleving leven. Dat zijn er – afhankelijk van hoe je clustert – zeker 20. We verzamelden ook materiaal dat duidelijker maakt in welke mate deze zorgen substantie hebben. Andere onderzoeksgroepen en onderzoekers hebben daarvan vast nog veel meer. Waarom maken we op korte termijn niet één plek waar dit materiaal laagdrempelig ontsloten wordt. Voor bestuur, professionals, media, publiek. Een mooie taak voor het CCV wellicht? Waarmee we stimuleren dat de discussie opener en – vooral – minder factfree wordt gevoerd?

(Deze column verscheen vandaag in de rubriek Opinie & Debat van Secondant, het online vakblad van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid CCV.)